In zijn dissertatie Het binnenland van Afrika in de zestiende eeuw kwam de auteur al tot de conclusie dat de inheemse bevolking naar omstandigheden een uitstekende voorstelling van het continent had. Ontdekkingsreizigers hebben daarvan in grotere mate gebruik gemaakt dan veelal wordt aangenomen.
Deze zelfde conclusie keert nu terug in zijn analyse van Ptolemaeus’ kaarten van Afrika uit de tweede eeuw na Christus. Tot dusver vormen vrijwel alle namen op deze kaarten een mysterie. Een taalkundige aanpak stelt ons echter in staat om de kaarten tot in detail van een interpretatie te voorzien.
Dit leidt tot talrijke nieuwe gezichtspunten, onder meer inzake het aloude raadsel van de bronnen van de Nijl. Daarnaast behoeven diverse theorieën over het verleden van Zwart-Afrika herziening. Dat geldt met name voor het tijdstip van de verspreiding van de Bantu-volkeren over het zuidelijke deel van het continent, maar ook voor het belang van de uitheemse handel met de west- en de oostkust, en de ouderdom van bepaalde staten en steden.