In de eerste decennia van de 20e eeuw is een fiscaal stelsel rond autobezit en autogebruik gevormd, dat tot op heden in de kern intact is gebleven. Daarin wordt bezit en gebruik van de personenauto fors belast.
Vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw zijn meerdere pogingen gedaan om dit stelsel te hervormen. Een rode draad daarin is de introductie van een ‘prijsmechanisme’ dat niet het bezit maar het gebruik van de auto belast. Een aantal economen heeft zich sterk gemaakt voor een dergelijke belasting op auto’s. Prijsmechanisch rijden, variabilisatie van autokosten, rekeningrijden en kilometerheffing zijn de belangrijkste voorstellen uit een reeks varianten waar de Tweede Kamer mee aan de slag is geweest. De politieke doelstellingen zijn daarbij regelmatig gewisseld.
De geschiedenis van het betalen voor automobiliteit wordt in dit boek in kaart gebracht. Het accent ligt op de parlementaire geschiedenis in de periode 1965-2010. Die geschiedenis wordt geanalyseerd en ontleed met instrumenten die zijn ontleend aan het domein van discoursanalyse én met enkele theorieën over politieke besluitvorming. Ook wordt de maatschappelijke werking van automobiliteit in beschouwing genomen. Automobiliteit is een institutie die vrijheid en onafhankelijkheid biedt, maar is ook een keurslijf en creëert schaarste.
Het onderzoek brengt de veranderlijkheid in politieke standpunten in beeld en duidt de verschillende politieke ‘verhalen’ over de auto, die in het parlementair discours worden geconstrueerd. Het antwoord op de onderzoeksvraag werpt licht op de ‘onmacht’ van het parlement ten aanzien van automobiliteit. Terwijl vele politieke plannen en voorstellen voor beheersing en afremming van onze automobiliteit zijn gesneuveld, heeft deze vorm van mobiliteit in de 21e eeuw in een aantal opzichten juist meer de ruimte gekregen.