Waarheden over onzichtbare dingen: Een toelichting bij ‘On internal truth of religious discourse’ 7 oktober 2020 – Tags:

Door Charles Goossens

‘Bestaat ze of bestaat ze niet? dat is de vraag’. Het gesprek gaat over het bestaan van een onsterfelijke ziel. Het antwoord op de vraag is, dat je als gelovige zegt, dat die er echt is. ‘Maar, zegt de puber in de klas, misschien hebben de mensen die ziel zelf bedacht!’ De begrijpende leraar zegt tegen haar: ‘Laten we dan eens kijken hoe het maken van een onsterfelijke ziel in zijn werk gaat’. Het idee van het maken of ontwerpen van een hogere werkelijkheid kan natuurlijk algemener worden toegepast. Dan zou er sprake zijn van het maken of ‘construeren’ van religie.

Najaar 2020 is er van mij een boek verschenen met de ondertitel ‘Gematigd constructivisme’. Het is een herdruk van een ouder boek met een nieuw opstel erbij. Het nieuwe essay en de rest zijn in het Engels geschreven voor vakgenoten. In dit digitale stukje wil ik een minder technische toelichting geven op het nieuwe opstel. Dat gaat over religie. Een hogere, religieuze wereld kun je maken door wat ik religieuze extrapolatie noem. Extrapoleren is te verduidelijken door te denken aan cirkels. Cirkels om ons heen zijn niet volmaakt. Maar we kunnen een volmaakte cirkel bedenken. Dan extrapoleren we van onvolmaakte cirkels naar een volmaakte cirkel. Zo kunnen we ook van de zichtbare wereld extrapoleren naar een hogere wereld en van een eindig leven naar een niet-eindig leven.

Als je een onsterfelijke ziel of een hogere, religieuze wereld ontwerpt en maakt, ben je bezig zoals een toneel- of romanschrijver of dichter. Vergelijkingen gaan altijd mank en dat is ook hier zo. Maar het gaat om het punt waar de vergelijking op slaat. In een roman treden allerlei figuren op en gebeurt er van alles met die figuren. Veel beweringen over wat daar gebeurt, zijn waar in de roman. Bij religieuze extrapolatie speelt er iets vergelijkbaars. Ook in dat geval zijn veel beweringen waar maar waar in de teksten die gaan over de religieuze wereld in kwestie. Ik bedoel dus de wereld die gemaakt is door middel van extrapolatie.

In feite zou het maken of ontwerpen van religie een gecompliceerd, langdurig proces zijn binnen gemeenschappen met tradities van ideeën en oude praktijken. Het ontwerpen van religie zou een proces zijn van ervaringen, visies, emoties en diepgevoelde nieuwe inzichten. Daarbij zijn er redenen om een hogere wereld te scheppen door middel van extrapolatie. Want mensen kunnen veel waardevols vinden in religie, ook al gaat het om een hogere wereld in het perspectief van religieuze extrapolatie.

Laten we nu kijken naar de grote gedachten van christelijke gelovigen als naar een speciaal soort verhaal tegenover wetenschap of filosofie. Ik gebruik hierbij de uitdrukking ‘christelijk verhaal’. Die uitdrukking gebruik ik niet in een afwijzende, pejoratieve betekenis. Ik bedoel er de boodschap van het christendom mee. De hogere, religieuze wereld die daarin centraal staat, is in grote lijnen geen wereld zoals we die om ons heen zien. In religieuze teksten gaat het over allerlei onzichtbare, ongrijpbare dingen: ‘Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige!’ (Deuteronomium 6), ‘Daarna verscheen hij in een andere gedaante aan twee van hen’ (Marcus 16), ‘Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan’ (1 Tessalonicenzen 4). De overtuigingen van de gelovigen behoren tot een speciaal soort spreken en denken met eigen, fundamentele regels en eigen kenmerken, eigen spelregels dus. De grondwet is, dat er één God is. En om te weten, welke ideeën wél en welke niet tot het grote verhaal horen, hebben we bijbel, concilies en traditie. De spelregels zijn in de loop van de eeuwen verder uitgewerkt.

Bovendien zijn er in het leven van christenen speciale toegangswegen tot de hogere wereld: bijvoorbeeld openbaring, religieuze ervaring, betrouwbare tradities en geloofwaardige getuigenissen. Traditionele godsbewijzen kunnen aan deze toegangswegen tot een hogere wereld worden toegevoegd. Mediteren over een plan of design van het universum is een begrijpelijk voorbeeld van zulke godsbewijzen. Dat zijn niet echt bewijzen in de zin van de logica maar toegangswegen. De hier genoemde wegen zijn voor gelovigen tegelijkertijd redenen of motieven om te geloven. Google heeft daarover iets bij ‘motiva credibilitatis’! Protestanten en katholieken verschillen vanouds van mening over dit onderwerp van ‘redenen om te geloven’, omdat er in deze gemeenschappen verschillend gedacht wordt over de waarde van de menselijke natuur en van het menselijke verstand. Maar geloven is hoe dan ook niet uit de lucht gegrepen of arbitrair. Mensen weten wat ze doen, als ze geloven! Merk op, dat bij zulke redenen om te geloven niet alleen zekerheden een rol spelen maar ook waarschijnlijkheden. Bij andere levenskeuzes zoals een partnerkeuze is dat ook zo. Het lijkt me een acceptabele gedachte, dat er voor welwillende mensen toegangswegen zijn tot het christelijke geloof in de vorm van motieven om te geloven. Daarbij zijn beslissingen om wél of niet te geloven persoonlijke beslissingen van degenen die met zulke diepgaande dingen geconfronteerd worden.

Als het gaat om de boodschap van het christendom, worden niet-gelovigen geconfronteerd met ongrijpbare dingen zoals een leven na de dood, met centrale wonderen zoals Jezus’ verrijzenis en met de zojuist bedoelde toegangswegen. Filosofisch zijn argumenten over zaken als een onsterfelijke ziel helaas controversieel en wonderen zijn per definitie onwaarschijnlijk, anders waren het geen wonderen. En het onderwerp van toegangswegen tot het christelijke geloof waarover ik het zojuist had, lijkt niet te liggen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Dit is zo, onder andere omdat het bij die toegangswegen tegelijkertijd gaat om redenen om wél of niet te geloven. Het christelijke denken en spreken is op deze manier een eigen soort verhaal. Daarom zullen wetenschappers, historici en veel filosofen dit verhaal zien als een apart terrein en voor de rest de spelregels van hun eigen vakgebied volgen. Ze zullen vermijden zich uit te spreken over strikt-religieuze leerstellingen.

Gelovigen denken en spreken over de religieuze wereld van binnenuit, als insiders. Ze zijn niet primair bezig met toegangswegen tot hun geloof. Hun teksten behoren tot een eigen literair genre, waarbij het dus belangrijk is, de verschillende genres uit elkaar te houden: romans, gedichten, geschiedschrijving, religieuze literatuur afhankelijk van extrapolatie, religieuze teksten onafhankelijk van extrapolatie enz.. Als bepaalde mensen het hebben over een hogere wereld die feitelijk afhankelijk is van extrapolatie, kunnen we dezelfde beweringen tegenkomen als bij gelovigen van een traditionele religie. ‘Hemel en aarde zijn geschapen’, bijvoorbeeld. Het verschil tussen de beweringen is vaak alleen te zien als er over de religieuze teksten wordt gesproken, op metaniveau om het jargon te gebruiken. Op metaniveau wordt vermeld hoe de mensen aan die beweringen komen, zoals door extrapolatie of door betrouwbare getuigenissen. Bovendien hoeven beweringen die in het ene genre waar zijn, in principe niet waar te zijn in het andere. Dat geldt voor geschiedschrijving en religieuze teksten, om een voorbeeld te noemen. Daar gaat het om twee verschillende genres.

Zoals ik al zei, duid ik mijn ideeën aan met ‘gematigd constructivisme’. De kern ervan is: Als we een religieuze wereld construeren, zijn beweringen over die wereld waar voor de insiders. Dat is een vrij oncontroversieel idee. Door het gematigde constructivisme blijkt religieuze extrapolatie één van de mogelijke verklaringen te zijn van religie. Het gaat niet om de of de enige verklaring ervan. Die mogelijke verklaring slaat op twee dingen, ten eerste dat religie ontworpen en gemaakt zou zijn en ten tweede, meer precies, dat de hogere, religieuze wereld gemaakt zou zijn door middel van extrapolatie.

Is voor een christelijke gemeenschap het christelijke verhaal een echt apart terrein? Ik bedoel: Is het verhaal immuun voor beweringen die het ronduit tegenspreken? Bij beweringen in het perspectief van religieuze extrapolatie is dat beslist het geval. Want in dat speciale geval is de hogere wereld een gemaakte wereld en zijn beweringen over die wereld waar, onafhankelijk van beweringen uit een ander literair genre. Ik heb zojuist een aantal van die genres vermeld.

Hoe gaat een christelijke gemeenschap nu om met de gedachte dat de grote, centrale wonderen van Jezus’ leven zoals de verrijzenis historisch onwaarschijnlijk zijn? Kan een gemeenschap zulke gebeurtenissen terecht in het christelijke verhaal handhaven? En breder gesproken, hoe gaat een religieuze gemeenschap om met leerstellingen zoals die over het bestaan van een onsterfelijke ziel en van een unieke goddelijke persoon, wanneer die gemeenschap geconfronteerd wordt met sceptische of zelfs vijandige reacties? Moeten de geloofswaarheden niet-letterlijk worden opgevat? Mogen ze door gelovigen worden gezien als waarheden die afhankelijk zijn van religieuze extrapolatie? Het antwoord op zulke vragen hangt af van de zojuist genoemde spelregels van de christelijke gemeenschap of gemeenschappen, nog afgezien van wat toonaangevende persoonlijkheden over die vragen denken en zeggen.

Voor veel gelovigen van de wereldgodsdiensten, joodse gelovigen, moslims, christenen zijn zulke kritische problemen overigens gerommel aan de buitenkant. Ze voelen zich daarin gesteund door eeuwenoude tradities en wereldwijde gemeenschappen en concentreren zich op hun religieuze werkelijkheid.

This old time religion. It is good enough for me’ (Song).